Reisverhalen

Hans en Nel Wormser hebben al vele malen op Bali overwinterd en in de loop der jaren al heel veel bijzondere plaatsen bezocht.

Hans schrijft jaarlijkse verslagen over hun belevenissen, we mogen er een paar van laten lezen:

 Naar Klungkung, Ubud en Tanah Merah.

 De puputan van Klungkung.

Het is het jaar 1908. Nabij Sanur is een klein Nederlands expeditieleger geland dat de opdracht heeft op te trekken naar de stad Klungkung om de daar regerende vorst tot de orde te roepen. Hij geeft tekenen van opstandigheid en dat kan niet getolereerd worden door het koloniale gezag. Gewapend met voor die tijd het modernste materiaal verschijnt het leger voor de poorten van het vorstelijk paleis in Klungkung. De vorst ziet in dat hij met zijn primitief bewapende strijders weinig tegen de Nederlanders heeft in te brengen. In plaats van zich over te geven besluit hij tot massale zelfmoord van zichzelf, zijn familie, hofhouding en paleiswacht. Gewapend met bamboe speren rennen zij de Nederlandse troepen tegemoet, die weinig anders kunnen doen dan het vuur te openen. Met als gevolg een massale slachting. Deze gruwelijke gebeurtenis staat bekend als de puputan van Klungkung en wordt nog altijd herdacht.

Honderd-en-tien jaar later staat ons gezelschap van vier in datzelfde Klungkung op de overdekte Bale Kembang en kijkt uit over de Taman Gili (“Park met eilandjes”) waar eens het vorstelijk paleis stond. De Bale, een groot paviljoen, is samen met een nabijgelegen paviljoen, de Kerta Gosa, en een prachtig poortgebouw het enige dat overgebleven is van het ooit zo uitgestrekte paleis, dat in 1908 door de Nederlanders werd verwoest.

We zijn die morgen vroeg vertrokken vanuit ons hotel in Sanur, waar we zijn opgehaald door gids Yo en chauffeur Nyoman. Via de snelweg bereiken we in een klein uur rijden het stadje Semarapura, de hedendaagse naam van Klungkung. We besluiten allereerst het kleine museum te bezoeken dat gewijd is aan de geschiedenis van Klungkung. Het is gevestigd in een gebouw uit de jaren twintig van de vorige eeuw, gebouwd in de Nederlandse koloniale stijl en blijkt, getuige een oud opschrift in de gevel oorspronkelijk een MULO te zijn geweest. Sinds 1992 is het een museum. De collectie omvat voorwerpen uit de vroege en latere historie van Bali maar ook veel met betrekking tot de puputan. Behalve een groot schilderij waarin de collectieve zelfmoord wordt afgebeeld liggen er kopieën van Nederlandse kranten uit die tijd als Javabode, Batavisch Nieuwsblad en Locomotief. De bladzijden zijn beduimeld en versleten en moeilijk leesbaar, maar de koppen hebben het over “De Balische onrusten”.  Terwijl we door het museum lopen is buiten de lucht betrokken en er barst weldra een enorme regenbui los. Gelukkig heeft onze chauffeur e.e.a. aan zien komen en is een paar paraplu’s komen brengen. Onder de bescherming daarvan wandelen we eerst naar de eerder genoemde Bale Kembang, het vorstelijk paviljoen dat omringd wordt door een lotusvijver. De regen zet nu goed door en we zijn blij onder de beschutting te zijn van het paviljoen. Ondertussen bewonderen we de tweedimensionale plafondschilderingen in bruine, groene en beige tinten in wayang stijl. Als het wat minder gaat regenen lopen we door naar de Kerta Gosa, het gebouw waar recht werd gesproken door de vorst van Klungkung. Ook hier prachtige plafondschilderingen waarmee (bovendeel) de geneugten van de hemel worden getoond en (daaronder) de verschrikkingen van de hel. In het midden staat de tafel met zes stoelen waar de koning en zijn raadgevers zetelden.

Als laatste gaan we naar het bronzen puputanmonument waarbinnen zich een grote tentoonstellingsruimte bevindt. Er is een aantal diorama’s te zien, die het leven weergeven voor, tijdens en na de puputan. Een diorama geeft de strijd weer tegen de Japanners. Maar ook is er een diorama over de landing van de Nederlanders. Twee zaken vallen op: in de verklarende tekst wordt steeds gesproken over een aanval door de “Company”, Nederland wordt niet genoemd. Een verwijzing naar de toen reeds ruim een eeuw ter ziele zijnde VOC? Ten tweede wordt de invasievloot gevormd door grote driemast zeilschepen. En dat terwijl naar mijn weten de Nederlandse vloot allang uit stalen kruisers en fregatten bestond… Ook is er op de schepen geen vlag te bekennen, laat staan een Nederlandse. Deze details roepen wat vragen op, maar onze gids heeft er geen antwoord op.

Inmiddels is het weer droog, Yo laat het busje voorrijden en we beginnen welgemoed aan onze volgende etappe. We rijden al klimmend naar het noorden richting de vulkaan de Agung. Die is recent nogal in het nieuws geweest wegens een flinke eruptie in november. We hopen (van een afstand, dat wel) een glimp op te kunnen vangen van de vulkaan-in-werking.  We passeren een uitzichtpunt, de Bukit Jambul (bukit is heuvel) waarvandaan we een schitterend panorama hebben over Straat Badung met daar achter de eilanden Lembongan en Penida. Maar helaas, vrij snel verdwijnt het panorama achter dikke, donkere wolken en, je voelt het al aankomen, er barst weer een gigantische regenbui los. Gelukkig bevinden we ons in een eenvoudig restaurant, dus we drinken wat en wachten rustig tot de bui weer over is. Als dat na een kwartiertje gebeurt hervatten we onze reis en rijden kronkelend en stijgend langs Sidemen, met panoramische vergezichten over de rijstvelden naar het dorp Rendang. In die buurt ligt een restaurant waar we de lunch gaan gebruiken.

Het restaurant heet Lerang Agung en is gelegen op de rand van een diepe vallei die zich uitstrekt tot de “moedertempel” Besakih en, inderdaad, de Gunung Agung. Die laatste laat zich helaas niet zien, want gehuld in een dicht wolkendek. We genieten van een prima lunch maar vooral van het prachtige uitzicht. Het is stil in het restaurant. Je merkt daaraan wel dat het toerisme op Bali als gevolg van de eruptiedreiging van de Agung nog niet terug op het oude niveau is.

Na de lunch is het nog een stevig  eind naar Ubud. We passeren enkele kampen waar de mensen zijn ondergebracht die geëvacueerd moesten worden uit de gevarenzone van de Agung. Ziet er met al die dekzeilen onder de druipende bomen erg troosteloos uit. We laten in alle rust het landschap aan ons voorbijtrekken, om uiteindelijk rond vier uur aan te komen in het ons inmiddels (we komen hier nu voor de vierde keer) zo vertrouwde Maya hotel.  

Het Maya hotel in Ubud.

Ons dagprogramma in het Maya voltrekt zich meestal langs dezelfde lijnen: we genieten van een heerlijk ontbijt en gaan dan zwemmen in het zwembad dat onder in de kloof ligt naast de snel stromende rivier de Petanu. Omdat het zwembad zo diep onder het niveau van het hotel ligt wordt het hoogteverschil overbrugd met een lift. ’s Middags is in het hotel om vier uur een “high tea” met allerlei zoetigheden en vanaf zes uur start het “happy hour” met cocktails en andere drankjes zoals wijn, tegen gehalveerde prijzen. Zowel high tea als happy hour vinden plaats op de overdekte veranda met fraai uitzicht over de tuin. Het diner heeft vaak een bepaald thema: vorig jaar was dat de “hot pot” (geen succes overigens) en dit jaar stond tepanyaki op het programma. Dat was weer bijzonder; met z’n vieren aan de ene kant en de tepanyaki-kok aan de andere kant, achter zijn hot plate, jonglerend met zijn messen en spatels bij de bereiding van allerlei heerlijks met groenten en vis.

Bij aankomst zagen we in de lobby een aankondiging van de hotel-Spa dat er voor vandaag een speciale aanbieding was voor een voetmassage van een half uur. Omdat we er niet vandaag, maar morgen gebruik van wilden maken, maar even bij de balie gaan vragen of de aanbieding ook voor de volgende dag gold. ”Maar natuurlijk”  antwoordde de man, want “Every day is today, sir”.  Dat is dan de wijsheid van Bali! Overigens was de voetmassage een ware weldaad; heerlijk ontspannen liggen in een paviljoentje naast de kabbelende rivier en de voeten en benen voeren er wel bij!

Tanah Merah

Zo’n 25 jaar geleden heeft de Deen Peter Bloch, van huis uit tandarts, een groot terrein gekocht in het plaatsje Pejeng nabij Ubud. In een aantal gebouwen heeft hij een enorme collectie Chinese, Indonesische en Balische kunstvoorwerpen ondergebracht. Het complex noemde hij “Tanah Merah”, Rode Aarde. Een van onze medegasten in Prama Sanur Beach had ons gewezen op het bestaan van deze bijzondere collectie, die niet algemeen toegankelijk is, maar alleen op afspraak kan worden bezichtigd. Gewapend met deze informatie vroegen we Yo een afspraak voor ons te regelen en wel op de derde dag van onze trip, op de terugreis naar Sanur. Zo geschiedde en om even voor elven meldden we ons bij Tanah Merah. We moesten even wachten want er werd nog een viertal bezoekers verwacht. Naar later bleek ging het ook om vier Nederlanders uit ons hotel! De wachttijd gebruikten we om nog even op het terrein rond te kijken. Daar bleken zich nog een aantal bungalows, een restaurant en een zwembad te bevinden, want Tanah Merah is ook een hotel. En een galerie trouwens, waar werk van een hedendaagse Balische schilder wordt verkocht.

Op de afgesproken tijd was het gezelschap compleet en kon de rondleiding beginnen. Een sympathieke Engels sprekende gids bracht ons langs de vele zalen, vol kunst van allerlei aard en afkomst. Modern, antiek; Chinees, Indonesisch, Balisch, vaak van onschatbare waarde. Steeds ging er weer een rijk bewerkte deur open en betraden we een nieuwe ruimte met thematisch gerangschikte kunst en etnografica. Toen we na drie kwartier dachten dat we alles hadden gezien, gingen we naar een ander gebouw met een grote zaal, met rondom prachtige met housnijwerk versierde poorten. Elke poort gaf  toegang tot weer nieuwe collecties, het werd zoveel dat het je ging duizelen. Blijkens de uitleg van de gids waren de poorten afkomstig van het paleis van de vorsten van Singaradja, evenals een aantal meubelstukken zoals de zetels van de vorst en zijn familie. De nazaten van de vorst hadden alles willen verkopen naar Europa, maar Peter Bloch was er tussen gekomen en had alles opgekocht. Hoe de goede man aan het benodigde kapitaal is gekomen is ons niet gewaar geworden. Alles bijeen een indrukwekkende ervaring, maar ook een vermoeiende. Anderhalf uur langs zoveel moois en bijzonders te worden geleid is geen sinecure…  Na afloop van de rondleiding en overhandiging van een donatie werden we uitgezwaaid door Peter Bloch himself en zijn vrouw en vervolgden we onze reis.

Het was inmiddels tijd voor de lunch, waarvoor we het mooi gelegen Boni Bali hadden uitgekozen en waarvandaan je altijd een fraai zicht hebt op de rijstvelden van Tegalallang.  Na de lunch brachten we nog een bezoek aan houtsnijderij Wahana Giri. De eigenaar, de vloeiend Nederlands sprekende Ida Bagus Alit, ontving ons als oude bekenden en we waren zo goed niet of er werd het nodige houtsnijwerk ingeslagen. Het ziet er ook allemaal zo verleidelijk mooi uit…

Onze chauffeur deze derde dag was weer onze oude vriend Gus, die we deze morgen warm hadden verwelkomd. Hij bracht ons nu naar ons hotel via allerlei interessante binnenwegen en leverde ons om een uur of vier netjes af voor de lobby van ons hotel. Sempai jumpah Yo en Gus, tot ziens!

Hans Wormser

15 februari 2018            

Via de flanken van de Batukaru naar het strand  van de Javazee.

De temperatuur is zo’n graad of 25, een koel  briesje komt uit de bergen. We zitten op de bale, een soort brede houten bank met een dun matrasje erover en kijken uit over het weidse Balische landschap. In de verte lossen lage wolkenbanken op en twee bergtoppen komen langzaam tevoorschijn: de Gunung Agung en de Gunung Batur, de twee hoogste vulkanen van Bali. Een majestueus panorama ontrolt zich voor onze ogen in de langzaam invallende schemering. De volle maan staat precies tussen de bergtoppen;  het beeld van een heel bijzondere tropische avond is compleet.

We bevinden ons op zo’n 1000 meter hoogte op de helling van de berg Batukaru, maar voelen ons een beetje als de Heren van de Thee die vanaf de veranda van hun plantershuis uitkijken over het landschap van de Preanger met het zicht op de vulkanen Salak en Gedeh.  We zijn echter geen Heren van de Thee, maar toeristen die logeren in een soort safaritenten van het Sang Giri Tent Resort. We zijn hier om een uur of drie aangekomen, samen met Ria en Nico, begeleid door gids Dewa, in een busje bestuurd door chauffeur Gus  (niet z’n echte naam, maar een vereenvoudiging van een lange Balische naam die we toch niet kunnen onthouden) .

Dewa heeft ons die morgen voor een tocht van drie dagen naar het midden en het noorden van Bali opgehaald in ons Prama Sanur Beach hotel. Gastheer en gastvrouw Jan en Ellen doen ons uitgeleide en om precies acht uur vertrekken we richting Denpasar. We passeren de drukke rotonde bij die stad en slaan de richting in van Tabanan. Ook in die stad is het rommelig en druk en we zijn blij als we de rustiger “provinciale” weg naar het noorden kunnen inslaan.  Rond koffietijd maken we onze eerste stop: de vlindertuin Taman Kupu Kupu. Met meer dan 1000 soorten vlinders schijnt dit de grootste vlinderfarm van zuidoost Azië te zijn. De tuin blijkt een romantisch parkje te zijn, met watervalletjes en kronkelpaadjes, veel bloemen en natuurlijk de prachtigste vlinders. Om wegvliegen te voorkomen zijn er netten over de tuin gespannen. In het midden is een paviljoentje: de babykamer. Hier kunnen de poppen uitkomen en kunnen de nieuwgeborenen hun vleugels uitspreiden. Maar ook zijn er wandelende takken ter grootte van een arm en wandelende bladeren. Er is bovendien nog een keurig museumpje  met alle mogelijke (opgeprikte) vlindersoorten. We besluiten de rondleiding met een kop koffie en hervatten onze weg.

Die weg voert ons verder noordwaarts, langs rijstvelden en prachtige vergezichten, naar de tempel Pura Luhur Batukau of Batukaru. Het is een van de zes belangrijkste tempels van Bali en dat is deze dag goed te zien. Het is namelijk volle maan en dat is voor de Balinees een periode van tempelbezoek en het bijwonen van ceremoniën. Voor de tempel staat langs de weg een lange rij autobussen en op het tempelterrein wemelt het van de vrolijk lachende en prachtig uitgedoste, meest jonge tempelgangers. Het blijken vooral studenten te zijn die aan hun godsdienstige plichten komen voldoen; ze bezoeken die dag een tempel in de bergen en een tempel aan zee, zodat zowel de goden en geesten van het land als die van de zee gunstig kunnen worden gestemd. Van een afstandje zijn we getuige van een plechtigheid onder leiding van een priester. We zijn onder de indruk van de rust en de serene atmosfeer. Bovendien is het op deze hoogte heerlijk koel en we hebben moeite deze vriendelijke en gastvrije plaats te verlaten.

Maar de tocht gaat verder en het wordt tijd voor de lunch. Die gebruiken we in weer zo’n prachtig gelegen warong, met uitzicht over de sawahs.

Ons onderkomen voor de nacht is een hotel dat naar de naam van Sang Giri Tent Resort luistert en gelegen is nabij de beroemde rijstvelden van Jatiluwih. Vooral dat woord “tent”  heeft tot allerlei   speculaties geleid, maar we waren gerustgesteld als we de site bekeken: zag er allemaal prima en helemaal niet tentachtig uit.

Ondertussen heeft chauffeur Gus de auto verder gestuurd langs een weg door het regenwoud die steeds smaller en steeds eenzamer wordt. Op een gegeven moment lijkt de weg  meer  op een fietspad, maar dan verdwijnt zelfs de verharding en rijden we op een soort karrespoor. Dewa begint wat onrustig te worden en roept steeds dat hij hier ook nog nooit geweest is, maar dat Gus dat wel is en vast de weg wel kent. Gus doet of hij niets hoort en stuurt de auto onbekommerd over het karrespoor. Dan eindigt de weg voor een hoog, gesloten hek. Dewa krijgt het hek met enige moeite open en dan rijden we zomaar het terrein van Sang Giri op. Gevonden!

Het Sang Giri Tent Resort

De receptie waar we ons melden is tegelijk de eetzaal en de plaats ziet er uit zoals we ons een Zuid-Afrikaanse  safarilodge zouden voorstellen, compleet met geweien aan de muur en dierenvellen op de grond. We worden allervriendelijkst verwelkomd, ingeschreven en mogen dan naar onze “tenten”. Gus en Dewa vertrekken weer in het busje. Zij overnachten ergens in de desa Jatiluwih.

Twee vrouwen komen aangesneld, zetten onze (loodzware) koffers op hun hoofd en beginnen de treden van een pad dat langs de berghelling omhoog voert, te beklimmen. Wij volgen een beetje geschrokken. Waar gaat dit pad heen en vooral, hoe hoog moeten we klimmen? Dat blijkt nogal hoog: later tellen we de treden en het zijn er precies 170… Hijgend en zwetend arriveren we  bij onze “tent” , maar dan wel eentje die nogal groot is uitgevallen. Hij heeft canvas wanden, maar een solide dak en een aanbouw waarin zich wc en badkamer blijken te bevinden. De slaapkamer bevat een kingsize bed, maar geen telefoon, televisie of airco. Die laatste blijkt ook helemaal niet nodig; in plaats daarvan liggen er wollen dekens op het bed.  Nico en Ria hebben een  tent naast de onze. We pakken de koffers voor zover nodig uit en dan is het tijd voor een borrel. Nico en ik dalen weer af en bemachtigen in het restaurant een tweetal flesjes bintangbier en wat vruchtensappen.  We installeren ons op de eerder genoemde bale en een tweetal canvas safaristoelen. Het bergpanorama dat zich voor ons uitstrekt is adembenemend, vooral als langzaam de Batur en de Agung uit de wolken tevoorschijn komen.

De avond valt en we besluiten dat het tijd wordt om te gaan eten. We frissen ons op en melden ons in de safari lodge. We zijn de enige gasten. Onze tafel staat aan de open veranda en we worden weer getrakteerd op een schitterend uitzicht op Agung en Batur, beschenen door een grote volle maan. We laten ons de voortreffelijke nasi goreng (bereid in de open keuken naast onze tafel) goed smaken. Daarna gaat het weer het steile pad (dat gelukkig goed is verlicht) omhoog en naar de tenten.

De volgende morgen worden we na het à la carte ontbijt en na het desgevraagd schrijven van een commentaar in het gastenboek (iemand schreef: ”Jullie zijn moeilijk te vinden, maar gelukkig hebben jullie ons gevonden”, wat voor verhaal zou daar achter zitten?) om negen uur weer opgehaald door Dewa en Gus voor het tweede deel van onze tocht.

Naar Singaradja. 

Het is nog vroeg in de morgen als we arriveren bij een uitzichtpunt waar we kunnen genieten van weer zo’n prachtig panorama, nu over de rijstterrassen met opnieuw aan de horizon de Batur en de Agung. Of we zin hebben in een klein wandelingetje door de sawahs? Dat hebben we zeker en we wandelen in een uurtje over smalle dijkjes en paadjes langs sawahs en waterloopjes (in een ervan zien we een twee meter lange waterslang onbeweeglijk naar ons kijken) naar een punt waar Gus inmiddels naar toe is gereden en ons weer oppikt.

De weg voert ons verder langs het Baratan Meer en de tweelingmeren Bunyan en Tamblingan. We kijken van grote hoogte op deze laatste meren neer, drinken een kop koffie en beginnen aan het volgende deel, de rit naar Singaradja.

Singaradja is de oude hoofdstad van Bali en het bestuurscentrum van het eiland in de koloniale tijd. Bovendien was het de enige haven van het eiland en uitvalsbasis voor de KPM. We hoopten daarom nog wat sporen aan te treffen uit die koloniale tijd in de vorm van oude gebouwen en pakhuizen. Dewa waarschuwde ons echter dat we daar niet te veel van moesten verwachten; de meeste gebouwen die uit die tijd over waren, waren slecht onderhouden en/of onherkenbaar verbouwd.

Toen we het oude stadshart bereikten bleek het verhaal van Dewa te kloppen; slechts een enkel koloniaal woonhuis, of groter gebouw te bespeuren. Dat laatste was dan meestal een gemeente- instelling of een politiebureau , onherkenbaar verbouwd en aangepast aan de nieuwe tijd. Interessanter was daarom de gigantische overdekte markt, waar Dewa ons binnenleidde. Op elke vierkante meter vind je stalletjes met de meest uiteenlopende eetwaar, van groente en fruit tot vis en kippen en daartussen alle mogelijke textiel. Er tussen smalle looppaadjes en overal hangende, zittende, liggende (al dan niet slapende) verkopers. Hoewel vooral het fruit er uitnodigend uitziet kopen we niets en al gauw staan we weer in de brandende zon op de hoofdstraat. We rijden door naar de oude haven, waar de bus wordt geparkeerd en we even rondwandelen en uitkijken over de Javazee. We zien veel vervallen gebouwen, maar ook een in rood en wit blinkend opgepoetste Chinese tempel. Die mogen we bekijken; we trekken onze schoenen uit en krijgen een kleine rondleiding alsmede een uitleg van de Chinese horoscoop die gebaseerd is op iemands geboortejaar. Hoewel allemaal verschillende geboortejaren, stemmen onze karakters aardig overeen: we zijn allemaal ondermeer zeer sociaal, vrijgevig en contactgericht.

Het lunchuur nadert en we besluiten de lunch te nuttigen in ons hotel in Lovina, verderop aan de kust. 

Het Lovina Aditya Resort.

Ons hotel beschikt over een hoofdgebouw en een aantal villaatjes aan zee. In een van die laatsten en met uitzicht over zee bevinden zich onze kamers. We zijn alleen van strand (zwart zand) en zee gescheiden door een grasveld en een lage muur.

Na de lunch rusten we wat in een zogeheten gazebo en staren uit over de Javazee. Voor de avond hebben we een tafel gereserveerd in het restaurant. Dat was nodig zei men, want er was ook een uitvoering van de legong-dans. Nu zaten we daar niet op te wachten, maar een ander restaurant was er niet en we hadden niet zo veel zin er buiten het hotel naar een op zoek te gaan. Het eten was goed en de dans viel mee: twee jonge dames die gedurende een kwartier een stukje van het Mahabarata-verhaal dansten en daarna klaar gingen staan voor de obligate foto. Gelukkig was er onder het schaarse publiek een Australisch gezin waarvan de kinderen wel met de danseresjes op de foto wilden en wat roepia’s in het opgehouden schaaltje wilden leggen. Dat maakte alles wat minder genant.

De nacht verloopt niet geheel zoals we ons die na zo’n evenementvolle dag hadden voorgesteld: de airco staat vol te blazen en is niet tot bedaren re brengen. Midden in de nacht zetten we hem dus maar helemaal af, de verhoogde kamertemperatuur voor lief nemend.

Een en ander leidt er toe dat we alweer heel vroeg uit de veren zijn, vroeg genoeg in ieder geval om de zon op te zien gaan boven de Javazee. Naarmate het lichter wordt doemen in het westen hoge bergen op; de bergen van Oost Java. Daar zijn ze weer: de Smeroe en de Merapi. Hoge vulkanen die we ook zagen toen we een paar jaar terug aan de westpunt van Bali bij Menjangan in het Mimpi-resort verbleven. Dankzij de heldere lucht is goed te zien hoe zij zich majesteitelijk verheffen boven de einder.

Na het ontbijt staan Gus en Dewa alweer klaar om ons naar de doelen van deze laatste dag te brengen: het boeddhistisch klooster Brahma Vihara- Arama nabij Lovina en de verderop langs de kust gelegen wijngaarden. En dan via de weg langs Belimbing en de Hemel van Bali weer naar Sanur te brengen.

Het klooster en Balische wijn. 

Het klooster is een van de weinige boeddhistische kloosters in Indonesië; het is in 1972 gebouwd met geld van Thailand. In de hoger gelegen kloostertuin bevindt zich een model (schaal 1 op 5?) van de Javaanse Boroboedoer. Het is nog vroeg als Gus de auto voor het klooster parkeert en we vervolgens langzaam langs de lotusvijver, het meditatiepaviljoen en de gebedshal langs een aantal, van spreuken voorziene trappen omhoog klimmen. De sfeer is sereen, het uitzicht vanaf de hooggelegen terrassen schitterend en de aanblik van een zittende boeddha  en een gigantische gouden bel indrukwekkend. Waar de monniken zijn wordt ons niet onthuld, want er is geen een te zien. Het mooiste is het model in zwarte lavasteen van de Boroboedoer. We dwalen op ons gemak over het terrein en genieten van het uitzicht en de koele bergwind in de schaduw onder de grote bomen.

Ons volgende doel is van aanzienlijk wereldser aard: de wijngaarden van Noord-Bali. Als we er in de restaurants naar vroegen waar al die Hatten wijn vandaan komt die in zo grote hoeveelheden op Bali geschonken worden, was altijd het antwoord: op Bali! Dat konden we maar moeilijk geloven; wijnbouw op een tropisch eiland, waar de temperatuur zelden onder de dertig graden komt. Toch blijken ze te bestaan, die wijngaarden. Rijdend langs de kustweg zien we bakken vol blauwe druiven die geoogst zijn in de gaarden die we overal langs de weg zien. Hoe het wijntechnisch kan en wat voor druivenrassen het dan wel betreft, we weten het niet. Misschien dat we meer te weten kunnen komen in een wijnproeverij die Gus meent te kunnen vinden. Dat vinden valt tegen, maar met wat rondvragen ontdekt Gus een smal paadje dat hij afrijdt en dat ons naar een keurig nieuw airconditioned gebouwtje leidt dat blijkens een groot bord de Hatten wijnproeverij is. En proeven kunnen we! Een vriendelijke man, die kennelijk blij is dat een paar toeristen hem hebben kunnen vinden, haalt een aantal gekoelde flessen tevoorschijn en schenkt grote glazen witte wijn in. Dewa, die ons even tevoren verteld heeft dat hij alleen met oude jaar een biertje drinkt, vraagt aan Nel (die haar glas wijselijk laat staan) mag opdrinken en giet het in een slok achterover. Maar toegegeven de wijn smaakt goed, zowel de witte als de rode en dan wel van verschillende merken. Hatten, Aga, Two Islands. We kopen een paar flessen en gaan zeer goed geluimd weer de auto in om te beginnen aan het laatste deel van ons tocht. We zijn in de commotie helaas vergeten te vragen hoe ze hem dat toch flikken: zulke lekkere wijn maken in dit hete klimaat. Iets voor een volgende excursie? Dewa is nog praatgrager geworden dan hij al was en vraagt ons of we weten wie BERT is. Het blijkt de tegenpool van BOB: Beschonken En Rij Toch. We hebben onbedaarlijk plezier.

De terugrit is lang en vermoeiend. We lunchen bij een warong nabij Belimbing en eten daar bij de sandwich de beste Franse frietjes die we ooit op Bali gegeten hebben (op Bali wordt bij bijna elk gerecht “French Fries” geserveerd).

 Rond vier uur levert Gus ons weer af bij ons hotel en we nemen uitgebreid afscheid van onze twee reisgenoten. Wij zijn hen zeer gaan waarderen; Dewa als onderhoudend gids die altijd klaar staat om probleempjes op te lossen en Gus voor zijn rustige en veilige rijstijl. Een goede fooi vinden wij dan ook geheel op zijn plaats en die wordt dankbaar aanvaard.

 Hans Wormser, februari 2015.

 

Naar de oostkust van Bali

Je denkt dat je een eiland als Bali, dat niet groter is dan de provincie Gelderland, in de jaren dat wij hier komen wel zo’n beetje hebt leren kennen. Toch zijn er steeds weer delen van dit fraaie eiland die nieuw voor ons zijn. Zo’n voor ons nog onbekende streek is het gebied aan de oostkust, in de streek rond de vissersplaatsjes die samen het dorp Amed vormen.

Naar die streek ging onze reis van 11 t/m 13 februari. We hadden samen met vrienden geboekt bij een hotel dat iets in het binnenland lag maar wel uitkeek over zee, in een “one bedroom poolvilla”. Zo stond het althans in de aanbieding, maar daarover later meer.

Die dinsdag de 11e werden we door de chauffeur Gus  van bureau KCB om negen uur opgehaald. De heenreis zou rechtstreeks naar het hotel gaan, dus een gids was niet nodig. Voor de terugreis de 13e was wèl een excursie gepland; die dag zou daarom gids Dewa zich bij ons voegen.

Het eerste deel van de tocht verliep snel; tot Candidasa is de vierbaansweg langs de kust waar ze al jaren mee bezig zijn vrijwel gereed. De topsnelheid kan dan oplopen tot wel zo’n zeventig kilometer. Harder kan niet, want de weg staat ook ter beschikking aan de tientallen scootertjes die in zwermen tussen de auto’s door razen. Bij Candidasa (spreek uit: Tjandidasa; in het Indonesisch duidt men de veelgebruikte tj-klank aan door gebruik van de c) eindigt de vierbaansweg en hier sloegen we linksaf het binnenland in. Opeens rijd je dan over een smalle slingerweg, vol met gaten, afgewisseld door een goed onderhouden stuk, door dorpjes waar het krioelt van de mensen en steeds weer die scootertjes. Nog een grote plaats moest worden gepasseerd; Amlapoera, hoofdstad van het district (en vroegere koninkrijk)  Karangasem. Daarna kreeg de natuur de overhand met prachtige vergezichten over sawahs, met in de verte het bergmassief van de Gunung Agung. Deze hoogste berg van Bali zelf was in wolken gehuld. Al klimmend via een kronkelweg door de bossen en met het nemen van diverse hairpins in de eerste versnelling komen we hoger en hoger in de bergen en de uitzichten worden steeds fraaier. We passeren een bocht in de weg waar zich een hele troep langstaart makaken ophoudt, nog bekend van onze tocht naar Lombok, maar ook van het Monkey Forest bij Ubud en van de zeetempel  Uluwatu.

Uiteindelijk dalen we weer af naar zeeniveau en al spoedig zijn we in de regio Amed. De weg voert ons langs de zee en is nog smaller geworden. We passeren allerlei pensionnetjes, bed-and-breakfast onderkomens en andere low budget logementen, die allen één aspect gemeen hebben: ze zijn er vooral voor de duikliefhebbers. Voor de kust van Amed schijnt het goed duiken te zijn. Er liggen wrakken van een Japanse oorlogsbodem en van een Amerikaans liberty schip: paradijzen voor scuba divers.

We kronkelen en hobbelen, kruipen door diepe kuilen, gaan dwars door een kali en zien verlangend uit naar het eindpunt van de reis: het The Griya hotel. Maar niets te zien. De chauffeur knikt zelfverzekerd als we vragen of hij de weg nog wel weet, maar begint toch te twijfelen als de weg wel heel onbegaanbaar begint te worden. Informatie bij een local levert niets op: geen The Griya bekend. Gelukkig komen we verderop een geüniformeerd persoon tegen die weet te melden dat we kilometers terug moeten; we zijn er al lang voorbij gereden..

Maar daar doemt de poort van het hotel dan toch voor ons op, we rijden een steile toegangsweg omhoog op en staan voor de lobby. Na inchecken worden we met een golfbuggy ieder naar onze eigen villa gereden. Daar wacht ons een verrassing: de eenslaapkamer villa blijkt twee slaapkamers te hebben. Kennelijk waren de eenslaapkamer villa’s verhuurd en kregen we een upgrade. Behalve de twee slaapkamers bevat de villa een grote woonkamer met bankstel en eettafel en een compleet ingerichte open keuken. Heel mooi natuurlijk, maar hadden we dat allemaal wel nodig? Wat wel heel welkom is, is het fraaie zwembadje dat helemaal alleen voor ons is. We zullen daar nog een paar keer heel erg van genieten!

We brengen de rest van de dag luierend aan het grote hotelzwembad door en dineren op het terras met wijds uitzicht over de oceaan. En genieten van de weldadige stilte. Nee dus. In de in het groen verscholen dessa ver beneden ons is sinds een uur of vier een ceremonie gaande. We horen gezangen in oud-Balisch (zo wordt ons uitgelegd) dat niemand meer verstaat. Er komt dus direct een vertaling achteraan. Dan wordt er woest op de gamelan geramd en begint een vrouwenstem delen van de Ramayana te zingen. En zo maar door. Moet een mens zich nou ergeren aan deze oeroude folklore? Eigenlijk niet, ware het niet dat een moderne geluidsinstallatie er voor zorgt dat bij dit kabaal een gesprek voeren moeilijk is, laat staan dat je van de rust van de oceaan en de tropenavond kunt genieten. Maar die stilte treedt dan toch om een uur of negen in en dan is het toch nog een uurtje genieten geblazen.

De volgende dag hebben we via het hotel een auto met chauffeur/gids gehuurd. Hij brengt ons naar de prachtige watertuinen van Tirta Gangga (Bron van de Ganges), waar we wandelend en genietend een uurtje doorbrengen. We drinken een kop koffie en spreken met de chauffeur af dat hij ons naar een leuk restaurant zal brengen. Hij kent er wel een, met prachtig uitzicht op de rijstvelden en maar 35 minuten rijden. Nu moet je altijd op je hoede zijn als een Balinees iets over tijd zegt, want die hanteert toch andere begrippen van tijd dan wij. Dat blijkt ook nu weer het geval; we rijden twee uur door de binnenlanden (prachtig, dat wel) en arriveren via allerlei kronkelwegen uiteindelijk bij  het beoogde doel. En warempel, dat doel blijkt een oude bekende van ons te zijn: het Mahagiri Restaurant waar we een paar jaar terug twee nachten verbleven aan de voet van de Gunung Agung. En waar we ook later (en eerder) wel eens aanlegden voor een lunch. We worden door de directeur/eigenaar begroet als oude bekenden en hij roept dat Mahagiri eigenlijk ons tweede thuis is.. Beetje overdreven, maar wel roerend. Grote foto’s langs de wand laten hem zien samen met president Yuduyonno die er op bezoek is geweest. We genieten er van een lichte lunch, maar vooral weer van het prachtige uitzicht over de sawahs en op de majestueuze Gunung Agung die zich in zijn volle wolkenloze glorie laat zien. Na de lunch weer rechtstreeks terug naar The Griya. Een heerlijke plons in onze private pool en het leven lacht ons weer van alle kanten toe. Daarna diner met een goed glas “Two Islands” (de enige drinkbare en betaalbare wijn op Bali),  chardonay of shiraz, bij de Balische gerechten. 

Dag drie staat in het teken van een excursie naar het nieuw geopende Taman Nusa oftewel Eilandtuin, een openluchtmuseum bestaande uit een zestigtal authentieke huizen afkomstig van alle delen van de Archipel. We zullen om 11.00 uur worden opgehaald door chauffeur Gus en gids Dewa. Weer een probleem met de tijd: om 11.15 nog geen spoor. Gebeld met kantoor KCBJ. Was 12.00 uur toch? Nee dus. Ze maken er werk van, want nog geen vijf minuten later komt de auto de parkeerplaats op rijden. Blijken de heren om de hoek een kopje koffie te hebben zitten drinken…

Even later zijn we op weg naar Taman Nusa. Inderdaad een spiksplinter nieuw en erg mooi aangelegd park met huizen in tal van Indonesische stijlen: van Papoea tot Sumatra en van Bangka tot Betawi (ja echt, Batavia). Bij veel huizen valt ook folklore te beleven, met gamelan en allerlei dansen. Steeds als we er aan komen lopen start wel een mini-voorstelling. Ziet er allemaal heel mooi uit en keurig onderhouden. Maar veel bezoekers zijn er niet: we horen later dat er de hele dag zo’n achttal geweest zijn…

 

We nuttigen nog een vroeg diner en zijn na ongeveer een uur rijden weer in Sanur Beach.

Hans Wormser, maart 2014